
Jurisprudentie
BB5759
Datum uitspraak2007-10-04
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1073 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1073 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering omdat mate van arbeidsongeschiktheid niet is vast te stellen.
Uitspraak
05/1073 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant]
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2005, 03/1263 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarop door appellant is gereageerd.
Appellant heeft nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als gedaagde, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
“Eiser, laatstelijk werkzaam via uitzendbureau TempoTeam in 1993, heeft zich metterwoon in Marokko gevestigd. Bij schrijven van 4 augustus 1997, 30 september 1997, 23 februari 1998 en 13 juli 1998 heeft de echtgenote van eiser verzocht om toekenning van een invaliditeitsuitkering aan eiser wegens psychische klachten sinds zijn terugkeer naar Marokko. Bij schrijven van 8 maart 1999 heeft de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) in Marokko namens eiser bij verweerder een aanvraag ingediend terzake van een uitkering in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij besluit van 8 oktober 2002 heeft verweerder een WAO-uitkering geweigerd met de motivering dat niet is komen vast te staan dat eiser ten tijde van de eerste dag van arbeidsongeschiktheid verzekerd was ingevolge de WAO. Tevens is niet gebleken dat eiser gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. In het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 8 oktober 2002 gehandhaafd. Eiser stelt zich -zakelijk weergegeven- op de volgende standpunten. Het medisch onderzoek is onzorgvuldig want verweerder heeft ten onrechte geen aandacht besteed aan de rapportage van dr. Chebani van 19 juni 1993, waarin deze aangeeft dat eiser lijdt aan depressie, angstsyndroom en aan slapeloosheid. Tevens voert hij aan dat de door dr. Lamouri vastgestelde beperkingen geen betrekking hebben op de situatie in 1993.”
De rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
“Uit het medisch onderzoek door de verzekeringsarts van 16 september 2002 komt naar voren dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd, waaronder medische verklaringen van psychiater A. Chebani van 19 juni 1993, 15 mei 1995, 28 juli 1997 en 27 januari 1999. Tevens heeft hij de rapportages van dr. F. Lamouri van 4 april 2002 en van psychiater M.A. Farid van 4 april 2002 bij zijn onderzoek betrokken. Op basis van de bevindingen uit zijn onderzoek heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiser zich ten tijde van zijn rapportage in een gezondheidstoestand bevindt die niet noemenswaardig afwijkt van die van valide 41-jarige leeftijdgenoten. Verder overweegt hij dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in de zin van de WAO niet is vast te stellen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 23 januari 2003 op basis van de gegevens in het dossier eveneens geconcludeerd dat er geen eerste arbeidsongeschiktheidsdag kan worden vastgesteld. Hij acht het niet aannemelijk dat de door eiser geclaimde arbeidsongeschiktheid in 1993 in Nederland bestond nu eiser zich niet in Nederland ziek heeft gemeld voor zijn werkzaamheden en er tevens geen medische behandeling aan de orde was. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat er sprake was van verzekerd zijn in de zin van de Ziektewet en de WAO, mede gelet op het feit dat eiser pas in 1998 volledige arbeidsongeschiktheid vanaf 1993 claimt. De rechtbank stelt vast dat eerst uit een brief van dr. A. Chebani van 19 juni 1993 blijkt van mogelijk medische problemen bij eiser. Niet is gebleken dat er sprake is geweest van een eerdere melding van zijn medische klachten bij een arts in Nederland. Verder is niet gebleken van een ziekmelding ten tijde van zijn werkzaamheden in Nederland vóór vertrek naar Marokko in 1993.
Uit de gedingstukken blijkt voorts niet dat eiser zich eerder dan op 8 maart 1999 bij de CNSS heeft gemeld. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat de eerste dag van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO niet is vast te stellen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit de gedingstukken niet kan worden afgeleid of eiser de wachttijd van 52 weken heeft volgemaakt. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat de medische stukken van dr. A. Chebani van 19 juni 1993, 15 mei 1995 en 28 juli 1997 zien op momenten en niet op een periode van 52 weken. Nu niet is voldaan aan het gestelde in de artikelen 16 van de WAO in samenhang met de artikelen 3 tot en met 7c van de WAO en tevens niet kan worden vastgesteld of eiser heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 19 van de WAO zal de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaren.”
In hoger beroep heeft appellant zijn in de eerdere fasen van het geding naar voren gebrachte gronden herhaald. Hij heeft daaraan toegevoegd dat het onderzoek in Marokko niet zorgvuldig is geweest, nu volgens het Nederlands Marokkaans verdrag inzake Sociale Zekerheid (NMV) een onderzoek in Marokko dient te worden uitgevoerd door de CNSS.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt voorop dat hij zich in hoofdzaak kan vinden in de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen. Ook naar het oordeel van de Raad kan niet worden aangenomen dat appellant tijdens een verzekerde periode arbeidsongeschikt is geworden. De Raad voegt hieraan toe dat in een situatie als de onderhavige, er is geen melding op grond van de Ziektewet, appellant is teruggekeerd naar Marokko, terwijl contact met de CNSS pas jaren nadien is opgenomen, mogelijke twijfel aangaande de eerste arbeidsongeschiktheidsdag voor rekening en risico van appellant komt.
Ten aanzien van appellants grief dat het onderzoek in Marokko niet heeft voldaan aan de aan zo’n onderzoek te stellen eisen merkt de Raad op dat uit het NMV en het daarbij behorende Administratieve Akkoord niet kan worden afgeleid dat een medisch onderzoek in Marokko, in het kader van beslissing omtrent een arbeidsongeschiktheidsuitkering, uitsluitend door de CNSS mag worden uitgevoerd. Ook deze grief slaagt derhalve niet.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2007.
(get.) H.J. Simon.
(get.) A.C. Palmboom.
RB